Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6891

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers75869 ha za 06-94
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 75869 ha za 06-94 datum vonnis: 9 januari 2008 (mlj) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: 1. X, en 2. Y, echtelieden, beiden wonende te H, eisers in conventie, verweerders in reconventie, verder te noemen: X (enkelvoud), procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post te Helmond. Het procesverloop In conventie en in reconventie: 1. X heeft gevorderd conform de inleidende dagvaarding. Dexia heeft vervolgens een akte uitlating schorsing en X een akte hervatting procedure in het geding gebracht. Nadien heeft Dexia een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie genomen. X heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering en subsidiair vermindering van eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens X, hebben partijen vonnis verzocht. Waarvan kan worden uitgegaan In conventie en in reconventie: 2. X heeft in de periode van december 1997 tot en met september 2000 bij (“Sandra” werkzaam bij) Verzekerd Spaarplan Nederland (hierna: VSN), een toenmalige cliëntenremisier van Dexia), in totaal negen “Bank Labouchere-producten” afgenomen. Het betreft hier steeds aandelenleaseproducten. Vier daarvan zijn met positief resultaat beëindigd en maken daarom geen deel uit van de grondslag van het in conventie en reconventie gevorderde. Daarentegen zijn de volgende vijf overeenkomsten hier wel relevant: - Overeenkomst 1: een op 22 december 1997 voor de duur van 60 maanden afgesloten overeenkomst Multiplier Effect met het nummer 40001076 (zie bijlage 1 bij de conclusie van eis). De totaal overeengekomen leasesom bedraagt Hfl. 12.166,21. De overeengekomen 60 rentetermijnen zijn vooruitbetaald door betaling van € 1.819,25 (Hfl. 4.009,11). Ook is conform afspraak nog € 45,38 betaald in de 59e maand. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopbedrag van Hfl. 8.157,10 aan X aandelen ABN AMRO, Dordt. Petr., ING en KPN heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat aan het einde van de looptijd van 60 maanden een restant hoofdsom overblijft van Hfl. 8.057,10, welke hoofdsom wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. Na ommekomst van de overeengekomen looptijd bleek aldus een restschuld van X aan Dexia te bestaan van € 599,86, welk bedrag door X (na daartoe te zijn gedagvaard voor de kantonrechter te Enschede) is voldaan aan Dexia. Op basis van deze overeenkomst is aan X aan dividend uitbetaald € 615,42. - Overeenkomst 2: een op 11 mei 1998 voor een periode van 180 maanden afgesloten overeenkomst Capital Effect met het nummer 20007447. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt Hfl. 17.640,00. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopsom van Hfl. 7.533,37 aan X aandelen ABN AMRO, Aegon, Fortis Amev en ING heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat X gedurende 180 maanden maandelijks € 44,47 (Hfl. 98,-) aan rente en aflossing over de aankoopsom dient te betalen, waarna geen restschuld resteert. X heeft de termijnen 90 – 117, een bedrag van € 1.132,32, vooruitbetaald. In totaal is door X op deze overeenkomst € 3.468,68 betaald. Uit niets blijkt dat deze overeenkomst is beëindigd en dat eindafrekening aan de orde is. Naar zeggen van de bank loopt deze overeenkomst nog steeds. Uit hoofde van deze overeenkomst is aan X € 658,80 aan dividend uitgekeerd. - Overeenkomst 3: een op 28 mei 1998 voor een periode van 180 maanden afgesloten overeenkomst Capital Effect met het nummer 20007446. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt Hfl. 17.640,00. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopsom van Hfl. 7.533,37 aan X aandelen ABN AMRO, Aegon, Fortis Amev en ING heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat X gedurende 180 maanden maandelijks € 44,47 (Hfl. 98,-) aan rente en aflossing over de aankoopsom dient te betalen, waarna geen restschuld resteert. X heeft de termijnen 88 – 116, een bedrag van vooruitbetaald. Uit niets blijkt dat deze overeenkomst is beëindigd en dat eindafrekening aan de orde is. Naar zeggen van de bank loopt deze overeenkomst nog steeds. Uit hoofde van deze overeenkomst is aan X € 658,80 aan dividend uitgekeerd. - Overeenkomst 4: een op 27 oktober 1999 voor een periode van 240 maanden afgesloten overeenkomst Capital Effect met het nummer 21405517. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 21.736,80. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopsom van € 8.492,80 aan X aandelen ABN AMRO, Ahold, Fortis NL en ING heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat X gedurende 240 maanden maandelijks € 90,57 aan rente en aflossing over de aankoopsom dient te betalen, waarna geen restschuld resteert. Deze overeenkomst is tussentijds beëindigd. De eindafrekening (bijlage 11 bij conclusie van antwoord in conventie) houdt een verplichting in van X om € 673,74 te betalen aan Dexia, aan welke verplichting X niet heeft voldaan. Op basis van deze overeenkomst is € 1.518,85 dividend toebedeeld. Dat bedrag is naar zeggen van Dexia gedeeltelijk verrekend met achterstallige termijnen. - Overeenkomst 5: een op 11 november 1999 voor een periode van 120 maanden afgesloten overeenkomst Profit Effect met vooruitbetaling met het nummer 56000986. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 14.838,52. Conform deze afspraak heeft X een bedrag van € 2.217,96 (de termijnen 1 – 36) vooruit betaald. Vervolgens diende X gedurende 84 maanden maandelijks € 68,45 te betalen, bestaande uit rente over de aankoopsom van de aandelen. Aan het einde van de overeenkomst diende X het restant ten bedrage van € 6.579,14 terug te betalen, dat in principe met de (verkoop-)opbrengst van de aandelen zou worden verrekend. Deze overeenkomst is ook tussentijds beëindigd met de eindafrekening (zie bijlage 14 bij conclusie van antwoord in conventie) dat X € 3.689,95 verschuldigd is geworden aan Dexia. Op basis van deze overeenkomst is € 963,41 aan dividend uitbetaald. Dat bedrag is naar zeggen van Dexia gedeeltelijk verrekend met achterstallige termijnen. 3. Bij brieven van 20 en 24 oktober 2005 heeft X van deze vijf overeenkomsten de nietigheid ingeroepen c.q. deze buitengerechtelijk ontbonden dan wel vernietigd, zich ter zake baserende op een niet in acht genomen zorgplicht althans op strijd met de bepalingen van de WCK respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 van die wet. 4. X heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. De standpunten van partijen In conventie: 5. X vordert, de vermeerdering bij repliek inbegrepen: I. Te verklaren voor recht dat de vijf overeenkomsten nietig zijn. II. Te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is. III. Dexia deswege te veroordelen aan X te voldoen tegen bewijs van kwijting: het totaalbedrag van € 17.368,49 (voor de berekening van dit bedrag zie pagina 24 van de conclusie van repliek in conventie). IV. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag dat de deelbetalingen zijn gedaan althans vanaf de dag van dat Dexia in verzuim verkeert (30 november 2005) tot aan de van de algehele betaling. V. Te verklaren voor recht dat de restschuld(en) zijn vervallen verklaard. VI. Dexia op verbeurte van een dwangsom te bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van X ongedaan te maken. VII. Dexia te veroordelen in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. 6. Het verweer van Dexia luidt kort samengevat en voor zover nog van belang als volgt. 7. Dexia stelt dat de aandelenleaseovereenkomsten steeds zijn afgesloten via de tussenpersoon VSN, die X ter zake steeds heeft geïnformeerd en geadviseerd, waarbij – het kan naar zeggen van Dexia niet anders – ook de bijbehorende verklarende brochures steeds zijn overhandigd/toegezonden. Na herhaald getoonde interesse van X in aandelenlease-producten heeft VSN hem steeds aanvraagformulieren voor dit product verschaft en de Bank heeft dat door X ondertekend steeds retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank - na toetsing van X bij het BKR - steeds de overeenkomst aan VSN verstuurd. Dexia stelt daarmede bij voortduring aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan. 8. Voorts betwist Dexia hier de toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van X. 9. Ten aanzien van het optreden van VSN als effectenbemiddelaar, zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat VSN niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomsten leidt: niet de overeenkomsten zelf zijn strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens steeds het handelen van de tussenpersoon. 10. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 11. Naar aanleiding van de door X nader gestelde grond van onrechtmatige daad stelt Dexia dat alleen al de tekst van de overeenkomst steeds duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk steeds onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Wat betreft de BKR-notering stelt Dexia slechts tot enige mededeling en niet tot wijziging of doorhaling van die registratie gehouden (en veroordeeld) kan worden. 12. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. In reconventie: 13. In reconventie vordert Dexia X te veroordelen tot betaling van de volgende restschulden: - € 4.140,03 (de overeenkomsten 2 en 3; nummers 20007447 en 20007446); - € 673,74 (overeenkomst 4; nummer 21405517); - € 3.689,95 (overeenkomst 5; nummer 56000986), Alle bedragen te vermeerderen met de contractuele rente ad 0,96 althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling van X in de kosten van dit geding. Een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 14. Dexia stelt daartoe dat X voormelde bedrag van € 673,74 (overeenkomst 4) en € 3.689,95 (overeenkomst 5) opeisbaar verschuldigd is geworden op basis van de desbetreffende twee eindafrekeningen. Het genoemde totaalbedrag van € 4.140,03 (de overeenkomsten 2 en 3) is naar zeggen van Dexia (nog) niet opeisbaar omdat die beide Capital Effect’s nog niet zijn beëindigd, en er dus geen “echte” eindafrekening heeft plaatsgevonden. Dit totaalbedrag is - naar de rechtbank begrijpt - door de bank geschat (?) op basis van restschulden “thans begroot”; de definitieve vordering zal naar zeggen van de bank om die reden “te zijner tijd worden vastgesteld in een schadestaatprocedure”. 15. X heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de zijde van X in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschulden lost zich op in de door de rechtbank toe te passen formule. De vervallenverklaring van de restschulden is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd. De beoordeling In conventie en in reconventie Wet Consumenten Krediet (WCK) 16. De rechtbank handhaaft haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de WCK op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is. De rechtbank constateert echter dat de WCK ten aanzien van deze vijf aandelenleaseovereenkomsten toepassing mist. De genoemde negen overeenkomsten zijn in een relatief beperkte periode op gelijksoortige wijze en tussen dezelfde partijen aangegaan en zijn naar het oordeel van de rechtbank om die reden als een samenstel te beschouwen. Het totaal van de overeengekomen leasesommen overstijgt ruimschoots het toenmalige beschermingsplafond van die wet van € 22.652,-. Het verweer van Dexia dat X geen bescherming aan de WCK kan ontlenen, slaagt derhalve. Zorgplicht/onrechtmatige daad/Dexia 17. De rechtbank heeft vervolgens te oordelen over de gestelde onrechtmatige daden als grond voor de vordering van X. 18. Met betrekking tot de gedragingen van VSN en de aansprakelijkheid van VSN voor de schade van X overweegt de rechtbank het volgende: a. VSN is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen. b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of VSN zich beperkt heeft tot het steeds aanbrengen van X als klant bij Dexia of dat VSN verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaken gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan. c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren. d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan VSN toegestaan om steeds X te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategoriën en om hem steeds door te verwijzen naar Dexia, maar niet om X te adviseren. e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkene daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen. 19. Door X is over het eerste contact met VSN verklaard (zie onder 4 van de conclusie van repliek in conventie) dat hij het is geweest die het initiatief heeft genomen om contact op te nemen met VSN. Dit met de volgende redengeving: “In 1995 zijn we via een familielid (broer) in contact gekomen met de firma VSN te Enschede. Dit familielid had een aandelenleasepakket van Dexia afgesloten bij VSN. Omdat er een winstuitkering plaatsvond, leek ons dit pakket ook wel interessant en hebben we contact opgenomen met de firma VSN. Er werd een afspraak gemaakt en een medewerker van VSN, mevrouw S.Koops, kwam bij ons thuis. Ze gaf een mondelinge toelichting op het aandelenleasepakket.”. 20. Op grond van de door partijen ingenomen stellingen moet worden aangenomen dat VSN het cold calling-verbod niet heeft overtreden, waar X zichzelf tot VSN heeft gewend met de vraag om hem voor te lichten over de aanschaf van – heel specifiek – ook een aandelenleasepakket. 21. Vervolgens valt op dat X noch in dat “statement” noch elders in de gedingstukken ingaat op de vervolgcontacten met VSN; er zijn immers in een relatief beperkt tijdbestek achtereenvolgens nog eens acht aandelenleaseproducten via VSN afgenomen van Dexia. Die vervolgcontacten hebben kennelijk zo goed als allemaal plaatsgevonden via “Sandra” (met ATP nummer 37) van VSN, die de betreffende aanvraagformulieren bijna allemaal heeft meeondertekend. 22. De rechtbank leidt uit deze door X zelf gegeven zeer summiere uitleg van de gehele gang van zaken af dat X van meet af aan weet had van de inhoud en de opzet van het aandelenleaseproduct. Die uitleg moet hij daarvoor kennelijk al hebben ontvangen van zijn broer. Dat verklaart tevens waarom door X geen enkel inzicht wordt verschaft over de vervolgcontacten met VSN. Die contacten zijn immers aldus beschouwd niet meer van belang geweest voor de keuze van X voor meer aandelenleaseproducten. X wist kennelijk van het begin af aan van de hoed en de rand en behoefde ook geen nadere informatie meer. 23. Dit is mogelijk ook de reden geweest waarom X naar eigen zeggen tijdens het (eerste) bezoek aan huis geen brochure heeft ontvangen; dat was niet nodig want hij kende de inhoud daarvan reeds. De rechtbank wil hier overigens niet mee zeggen, dat genoegzaam is komen vast te staan dat X inderdaad tijdens dat eerste bezoek geen informatie heeft ontvangen van VSN. Ambtshalve is de rechtbank uit schriftelijke vele andere gelijksoortige zaken ermee op de hoogte dat juist in de eerste contacten veelvuldig kleurig brochuremateriaal werd overhandigd aan potentiële kopers van dit product. Het lijkt zo bezien, niet snel aannemelijk dat dat hier niet is gebeurd. 24. Met betrekking tot hetgeen door VSN verricht is om zich een beeld te vormen van de financiële positie en beleggingsdoelstellingen en ervaring van X, blijkt van door VSN van X mondeling ingewonnen informatie, het mondeling verstrekken van de productinformatie, zulks naast de aanvraagformulieren en de (concept)overeenkomsten, die ook de nodige informatie omtrent het product geven. 25. Het is steeds X geweest die eerst de betreffende aanvraagformulieren heeft ingevuld/ondertekend en later de concept-aandelenleaseovereenkomst heeft ondertekend en teruggezonden. Gesteld noch gebleken is dat van de zijde van VSN anderszins moeite is gedaan om X te bewegen tot het aangaan van deze aandelenleaseovereenkomsten. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat X steeds in (redelijke) rust en niet onder ongepaste druk van een op provisie beluste tussenpersoon, zelf tot het aangaan van de hier relevante overeenkomsten is gekomen. 26. De rechtbank is voorts van oordeel dat de aan X overhandigde informatie als geheel (en dus inclusief de concept-overeenkomsten), niet als ondeugdelijk en misleidend kan worden betiteld. Door X is ook niet gemotiveerd gesteld dat het door hem ontvangen informatiemateriaal op zich ondeugdelijk is. Immers beperkt X zijn kritiek (in de conclusie van repliek in conventie onder “kern van de zaak”) tot het punt dat hij in het eerste contact met VSN bij hem aan huis niet c.q. onvoldoende is gewezen op de risico’s die samenhangen met beleggen in aandelen, namelijk dat het resultaat ook minder gunstig kan zijn. 27. De rechtbank is van oordeel dat deze kritiek onvoldoende hout snijdt. X mocht reeds tijdens dat eerste contact bekend worden verondersteld met de risico’s die nu eenmaal samenhangen met het beleggen in aandelen. Dit volgt ook reeds uit de verklaring van X, die immers heeft verklaard (net als eerder zijn broer) interesse te hebben in aanschaf van juist een aandelenleasepakket. Het ging hem hier dus niet om een “onbepaalde” interesse in een nog nader te duiden en te bespreken spaarvorm. Bij alle vervolgcontacten met VSN mag voormelde kennis over de inhoud van en de risico’s verbonden aan aandelenovereenkomsten als deze naar het oordeel van de rechtbank ook aanwezig worden verondersteld. 28. De rechtbank oordeelt dan ook geen aanleiding aanwezig tot enig verder onderzoek naar de door X desondanks gestelde (kennelijk bij voortduring gepleegde) onrechtmatige daden vanwege het steeds niet in acht nemen van enige zorgplicht of het honoreren van enig bewijsaanbod van X omtrent feitelijkheden in dat kader. Dit met name ook nu ter zake de feitelijke inhoud van de veelvuldige vervolgcontacten met VSN geen relevante feiten zijn gesteld. X blijft immers in zijn stellingname zeer op de vlakte voor wat betreft de weergave waar VSN te kort is geschoten. 29. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat VSN in haar relatie tot X onrechtmatig heeft gehandeld door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte. Evenmin is komen vast te staan dat zij zich niet heeft gedragen als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 :7 BW, immers is niet komen vast te staan dat zij niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen. VSN - en daarmee Dexia - is aldus redenerend, niet aansprakelijk te houden voor de door X gestelde schade. 30. De vordering van X zal worden afgewezen en hij zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 31. De overige geschilpunten van partijen behoeven geen beoordeling meer. In reconventie: 32. Tegen het door Dexia in reconventie gevorderde heeft X behalve een verrekeningsverweer met het door hem in conventie gevorderde, geen verweer gevoerd zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt. Dit behoudens het gevorderde totaalbedrag van € 4.140,03 (voor de overeenkomsten 2 en 3; nummers 20007447 en 20007446), omdat hier naar eigen zeggen van Dexia niet sprake is van opeisbare vorderingen omdat de twee overeenkomsten niet zijn beëindigd en nog voortduren. De rechtbank begrijpt dit deel van het in reconventie gevorderde alsnog als een voorwaardelijke reconventionele vordering, waarbij de voorwaarde van de opeisbaarheid niet tussentijds ingetreden. Dit breng mee dat de rechtbank niet toekomt aan het geven van een beslissing op dit deel van het in reconventie gevorderde. Dit deel van het gevorderde wordt dus niet afgewezen. 33. De rechtbank acht wettelijke rente over dit bedrag toewijsbaar, waartoe de rechtbank anders dan Dexia wel een ingebrekestelling noodzakelijk acht. Bij gebreke daaraan zal de dag van het instellen van de (reconventionele) vordering worden aangehouden. X zal in reconventie eveneens in de proceskosten worden veroordeeld. De beslissing De rechtbank: In conventie: I. Wijst af de vorderingen van X tegen Dexia. II. Veroordeelt X in de kosten van deze procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 380,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris voor de procureur. III. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. In reconventie: IV. Veroordeelt X om aan Dexia te betalen: - € 673,74 (eindafrekening overeenkomst 4; nummer 21405517); - € 3.689,95 (eindafrekening overeenkomst 5; nummer 56000986), beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 april 2007 (de datum van het nemen van de conclusie van eis in reconventie) tot aan de dag van de algehele voldoening. V. Veroordeelt X in de kosten van deze procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot deze uitspraak begroot op € 452,-- aan salaris voor de procureur. VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.